Niko Mensink interviewt Piet Swieter
Dit jaar is het 55 jaar geleden dat Piet Swieter met het Nederlands volleybalteam deelnam aan de Olympische Spelen in Tokyo, waar volleybal voor het eerst op het programma stond. 22 april wordt Piet 76, een mooi moment om een lang gekoesterde wens in vervulling te laten gaan: Piet interviewen over zijn bijzondere volleybalcarriere. Ik ken niet veel mensen die zo boeiend over volleybal kunnen vertellen als deze nieuwbakken Volaar (het kostte me vorig jaar wel enige moeite om hem over te halen lid te worden van onze vereniging van ex-internationals: Piet heeft niet zo’n behoefte aan het vertellen van ‘sterke verhalen’ over het roemruchte volleybalverleden.)
Nee, Piet Swieter houdt niet zo van op-de-borst-klopperij: als ik na het interview de mooi gelegen woonboerderij van Piet en zijn vrouw Hiske verlaat, onderstreept hij nog eens wat hij tijdens ons gesprek al een paar keer heeft gezegd:
“Ik hou niet zo van die verhalen van ex-topsporters over hun ‘glorieuze carrière’. Het ging er mij bij het volleyballen vooral om dat ik het spelletje zo ontzettend leuk vond.”
Bij een gesprek met Piet over zijn volleybalverleden praat hij dan ook heel weinig over zijn eigen prestaties; hij heeft het vooral over teamgenoten, over tegenstanders en over coaches. Piet is iemand die zijn ogen goed de kost heeft gegeven en zich bij elke ervaring de vraag heeft gesteld: wat kan ik hiervan leren en hoe kan ik dit gebruiken om mijzelf en mijn teamgenoten beter te maken? Niet voor niets heeft Piet in zijn actieve spelersloopbaan bij meerdere ploegen als speler/trainer gefungeerd en ging hij na die periode het Nederlands jeugdteam trainen.
Als jong talent heeft Piet mij in 1977 als trainer naar de eredivisie (Lycurgus) gehaald en toen ik acht jaar later een stapje terug wilde doen, werd hij in de 1e divisie weer mijn trainer bij Sudosa Assen (waarmee we naar de eredivisie promoveerden).
Na mijn dertigste (en tot Piet’s vijftigste) heb ik nog jarenlang met talrijke ex-eredivisiespelers als Jan Koster, Hans Zaaijer, Otto Riggelink en Tonnie Greving bij Hobnob derde divisie gespeeld (een keer in de week trainen vonden wij meer dan genoeg!).
Een gesprek met Piet over volleybal gaat over veel meer dan volleybal alleen. Als ik hem vraag wat hem het meest is bijgebleven van de Olympische Spelen in Tokyo in 1964 blijkt dat de motoriek van de Amerikaanse sprinters te zijn:
Van middelbare-schoolsport tot topsport
Al heeft Piet dus niet veel met ex-topsporterverhalen, zijn eigen volleybalcarrière is juist zo bijzonder omdat hij de hele ontwikkeling van de jonge volleybalsport van middelbare-schoolsport tot olympische topsport van dichtbij heeft meegemaakt.
“De Amerikaanse sprinters: hun snelheid en hun motoriek; ik ben altijd erg geïnteresseerd geweest in de manier waarop sporters bewegen om alles uit hun mogelijkheden te halen. Ik heb nog eens met een filmmaker het idee gehad om een documentaire te maken over het lopen van die sprinters en het springen van volleyballers en die te vergelijken met de motoriek van rennende en springende dieren.”
Al heeft Piet dus niet veel met ex-topsporterverhalen, zijn eigen volleybalcarrière is juist zo bijzonder omdat hij de hele ontwikkeling van de jonge volleybalsport van middelbare-schoolsport tot olympische topsport van dichtbij heeft meegemaakt.
“In de vijftiger jaren van de vorige eeuw bepaalde de gymleraar van de hbs welke sport bij welke school hoorde. In Goningen stond op de ene school basketbal centraal en op mijn christelijk hbs toevallig volleybal en iedere school had zijn eigen club: Donar (de latere basketbalclub), Siegfried, of Brinio. Dat had ook alles te maken met de identiteit van de school: sporten op zondag was uit den boze.”
Toen Piet later bij een toernooi toch een keer stiekem op zondag moest spelen, brandde hij zijn naam uit het wedstrijdverslag, zodat zijn vader een merkwaardig gat in de krant aantrof. (Volgens Piet’s vrouw Hiske heeft die man dat vast wel door gehad.)
“Je mocht op de hbs pas vanaf de tweede klas aan een teamsport meedoen, op de basisschool en in de eerste klas kreeg je alleen maar gymnastiek, zodat je motoriek zich zo goed mogelijk ontwikkelde.”
Omdat een groepje jongens die nieuwe sport volleybal erg leuk vond, mochten ze ’s ochtends voor de school begon, zelf al oefenen in de gymzaal. Zo trainde de jonge Piet al snel drie of vier keer in de week en bleek hij zoveel aanleg te hebben voor het spelletje dat hij al heel snel (als 15-jarige) deel uitmaakte van het competitieteam van Ons Genoegen, dat meespeelde in de Noordelijke hoofdklasse (Groningen, Friesland en Drenthe.)
De Korenbeurs
Als ‘sporthal’ in de stad Groningen werd de historische markthal De Korenbeurs midden in het centrum gebruikt; ’s ochtends werden de laatste overblijfselen van de markt weggeveegd en de volleybalnetten opgehangen. Het bleek een publiekstrekker van jewelste: soms was er meer dan 1000 man publiek en moesten de mensen rond het veld hun voeten intrekken om het serveren mogelijk te maken.
Om het volleybal in de stad Groningen nog verder te promoten, werd een Joegoslavisch team uitgenodigd dat tegen ‘het Gronings team’ een demonstratiewedstrijd speelde. Voor Piet’s vrouw Hiske (die toen al verkering met hem had) is dat nog altijd hun mooiste herinnering: in een met 1200 toeschouwers volgepakte Korenbeurs verloren de Groningers uiteraard kansloos van de Joegoslaven, die onder meer een techniek gebruikten die de Nederlanders nog niet kenden: zij speelden lage ballen onderhands. Omdat er zoveel publiek was, wilden de Joegoslaven onderling nog wel wat extra sets spelen, en Piet werd toen gevraagd om met hen mee te spelen (Volgens Hiske als enige blonde jongen tussen al die donkere Joegoslaven). Hij zat toen in de 5e klas dus zal een jaar of zestien, zeventien zijn geweest.
Als je de middelbare school verliet, moest je ook de schoolclub verlaten en ging je naar de gereformeerde ‘burgerclub’ Oranje Nassau. Met Oranje Nassau werd Piet kampioen van de Noordelijke Hoofdklasse en speelde dus de finaleronde om het kampioenschap van Nederland tegen de drie andere districtskampioenen. In die finale legden de noorderlijken het af tegen tegen het Amsterdamse Reva: de tweede plaats bleek het hoogst haalbare en tweede plaatsen zou Piet later nog veel vaker behalen…
International
De volleybalkwaliteiten van de jonge Piet waren inmiddels niet onopgemerkt gebleven en bondscoach Cees van Zweeden selecteerde hem voor het Nederlands team, dat behalve Piet en de Limburger Jacques Ewalds alleen uit ‘Westerlingen’ bestond:
Toen ik bij het Nederlands team kwam, waren het vooral de Haagse volleyballers die de kern van het team vormden, aangevuld met wat Amsterdammers, Jacques Ewalds uit het zuiden en ik uit het Noorden. Ik heb wel direct geprobeerd om mijn Noordelijke tongval te veranderen, zodat ik daar als ‘provinciaaltje’ niet op gepakt kon worden, maar ze accepteerden me wel direct omdat ze zagen dat ik goed kon volleyballen. Trainer (en uiteraard gymleraar) Cees Van Zweeden kon goed pianospelen: bij elke training zette hij zich achter de piano en liet de spelers op de maat van de muziek rondjes lopen, kruispassen maken etc. Ik vond dat helemaal niet zo gek bedacht, want het liet zien dat hij aandacht had voor onze motoriek en bewegingstempo. (…) Het eerste toernooi was in ’63 in Italië. Toen ik bij het Nederlands team kwam bij Cees van Zweeden vond ikzelf dat ik nog niets kon en zeker niet zo hard aanvallen als de anderen al deden, maar hij wilde mij er toch bijhebben en zette me in de basis omdat ik tactisch zo slim speelde.”
In 1963 nam Piet met het Nederlands team ook deel aan de EK in Roemenië. Dat toernooi verliep zoals in Piet’s herinnering veel van dat soort –vaak in Oost-Europa georganiseerde- toernooien verliepen:
“In de eerste poule speelden we vaak onze beste wedstrijden, maar tegen de Oost-Europese staatsamateurs (In Roemenië waren dat het thuisland en Polen, NM) verloor je toch altijd, zodat je in de tweede week in de poule om plaats 8 tot 16 terecht kwam. Door het slechte drinkwater en het abominabele eten was de helft van het team inmiddels ziek, zwak en misselijk geworden, zodat wedstrijden tegen gelijkwaardige tegenstanders toch vaak verloren gingen en we zo rond de tiende plaats eindigden” (Uiteindelijk eindigde Nederland op dat toernooi als 12e, NM)
Ook de scheidsrechters werkten blijkbaar niet altijd mee, als tenminste klopt wat in onderstaand wedstrijdverslag van de wedstrijd tegen Italië is te lezen in het Limburgs dagblad van 29 oktober 1963:
“De Italianen, bij het Roemeense publiek toch duidelijk de favorieten, kregen zoals verwacht geen enkele kans van de rustig spelende Nederlandse ploeg. Hoewel zowel De Vink als Swieter vrij veel last hadden van een blessure, liep Oranje ook in de derde set snel uit naar een geruststellende 11-5 voorsprong. Toen meende de scheidsrechter zich in de strijd te moeten mengen. (…) Wat Tinkhof, Swieter, Goethals, de Vink en de overige, zich tot het uiterste gevende Nederlanders ook probeerden, alles werd met een snerpend fluitsignaal afgebroken.” (De Italianen wonnen de wedstrijd alsnog met 2-3, NM)
De terugreis vanuit Roemenië ging per vliegtuig naar Brussel, van waaruit het per bus terugkeerde naar Amsterdam. Piet stapte al uit in Rotterdam om de trein te nemen naar Groningen. Daar wachtte zijn oom hem op met een verschrikkelijk bericht: die ochtend was een busje met het volleybalteam van de Groningse Christelijke Kweekschool op weg naar een sporttoernooi in Emmen in dichte mist frontaal tegen een zwaar beladen vrachtwagen geklapt. Acht jonge sporters kwamen om het leven, onder wie Piet’s 17-jarig zusje Hennie. Zijn vriendin (en latere echtgenote) Hiske Koksma raakte zwaargewond en lag op het moment dat Piet het bericht kreeg op de operatietafel. Hiske is pas na een lange revalidatie hersteld. (Dit ongeluk is tot op de dag van vandaag het ernstigste auto-ongeluk dat ooit in Noord- Nederland is gebeurd.)
Tokyo
Zoals elders op deze site te lezen is, ging aan de plaatsing voor de Olympische Spelen in Tokyo een enorme rel vooraf,
maar uiteindelijk ging het Nederlands team toch echt naar Tokyo.
Dat het volleybal op tactisch gebied nog in de kinderschoenen stond, blijkt uit wat Piet vertelt over het coachen:
De coaches in die tijd waren ‘gentlemen-trainers’: ze bedachten trainingsoefeningen, maakten de opstelling en vroegen op tijd time-outs aan, maar bemoeiden zich verder niet erg met techniek of tactiek. Bij de Olympische spelen in Tokyo bepaalden wij als spelers in onderling overleg de speelwijze. Rob Groenhuijzen, Dinco van der Stoep en ik gingen komende tegenstanders analyseren en bepaalden aan de hand daarvan het speelplan. Coach Henk Blok vond dat allemaal best.
De eerste wedstrijd tegen de Amerikanen was meteen een harde les voor ons: eigenlijk waren wij de betere volleyballers, maar die Amerikanen hadden zo’n winnaarsmentaliteit en straalden zoveel zelfvertrouwen en bluf uit, dat we daar erg door geïntimideerd werden en toch kansloos verloren. Ik heb daar veel van geleerd.
De tweede wedstrjd waren we kansloos tegen de latere Olympisch kampioen Rusland, maar de derde wonnen we van Brazilië na een slopend gevecht met 3-2. Die wedstrijd verloor ik zo’n 5 kilo aan lichaamsgewicht. Je wist nog niet dat je veel moest bijven drinken.”
(Uiteindelijk eindigde Nederland als achtste, NM)
Piet en Hiske vertrokken naar het Westen om daar te gaan studeren. Zijn hele volleybalcarrière heeft Piet geworsteld met rugproblemen die inmiddels zo erg waren geworden dat het erop leek dat hij zijn volleybalcarriere op doktersadvies voortijdig moest beëindigen; hij fungeerde een jaar enkel als trainer bij het Dordtse Orawi, maar toen die rugproblemen afnamen, liet hij zich overhalen om voorzichtig weer te beginnen in de hoofdklasse bij Delta. Dat ging zo voorspoedig dat hij in no time weer door de ‘Nationale technische commissie’ werd uitgenodigd voor het Nederlands team, dat in 1967 in Turkije meedeed aan het Europees Kampioenschap. Daar sliep Piet op een kamer met Bram Vermeulen en dus veel rust kreeg Piet in die week niet!
Vernieuwers
In 1969 ging Piet als trainer/speler ook weer eredivisie spelen bij Orawi en werd daar herenigd met Tokyo-ganger Rob Groenhuijzen, die vanwege een schouderblessure ook enige tijd gestopt was. Voordat Groenhuijzen toestemde in die samenwerking moest Piet wel eerst bij hem op ‘sollicitatiegesprek’ komen om te beoordelen of hij niet teveel ‘verderfelijke ideeën’ had meegekregen van zijn economiestudie die in strijd zouden zijn met de zeer principiële politieke opvattingen van Groenhuijzen. Piet doorstond de test glansrijk. “Misschien kon zo’n economiestudie zelfs wel helpen het systeem van binnenuit te veranderen!” aldus Groenhuijzen.
Dat Swieter en Groenhuijzen vernieuwers van het volleybal waren, blijkt uit dit citaat uit de Volkskrant van 4 otober 1969, dat verklaart waarom zij met Orawi van het sterke Blokkeer hadden gewonnen:
“Wij zijn praktijkmensen; dat zijn de meeste andere trainers in Nederland niet. Wij hebben daarom vanaf het begin vooral geprobeerd onze tactische wedstrijd-ervaringen bij Orawi te benutten. Dat is dus het geheim van het Orawi-succes. Swieter en Groenhuijzen doken in de boeken, toen de meeste andere volleybal-trainers in Nederland voor de aanvang van de competitie hun spelers de techniek aanleerden. Gegevens, die twee vaste mensen elke wedstrijd van de Dordtenaren opnemen, wezen uit wat de zwakke punten waren van de spelers. Het is de verdienste van beide oud-internatonals dat zij met de verkregen wetenschap een gelijkmatige verdeling in de opstelling hebben gezocht en gevonden.”
Inmiddels deed een nieuw fenomeen zijn intrede in de Nederlandse volleybalwereld: sportsponsoring. In Dordrecht probeerde Orawi met steun van ‘cash-and-carrybedrijf Bouwlust’ door te dringen tot de Nederlandse volleybaltop. Verder dan een tweede plaats reikte die ambitie niet, en ook toen Piet in 1970 met veel oud-Tokyogangers naar Eminent Blokkeer werd gehaald om met dat sterke team een keer echt kampioen te worden, lukte dat niet. Ook daarvoor heeft Piet wel een verklaring:
Ik ben eigenlijk altijd tweede geworden, ook bij Orawi en mijn laatste jaar in de eredivisie (toen we bij Eminent Blokkeer met de kern van het Tokyo-team kampioen wilden worden, maar tweede werden achter AMVJ) Ik heb daar wel een theorie over: ik ging altijd spelen bij teams die opnieuw begonnen met enthousiaste doelstellingen (Orawi, Raak SFC) en dan kwam je heel ver, maar tegen het team dat gewend was aan de top te spelen, legde je het dan af.
In 1972 keerden Piet en Hiske terug naar het Noorden, waar ze hun oog lieten vallen op een prachtige woonboerderij in het Drentse Anderen en een zoon en een dochter kregen. Met volleybalvriend Jan Koster begon hij het roemruchte café Havenzicht (‘voor een soepel polsgewricht!’) , dat de centrale ontmoetingsplek zou worden voor het hele Groningse volleybal- en basketbalwereldje (Mart Smeets had er zijn eigen kamertje!)
De Amerikaanse frisdrankenfirma Raak zocht net dat jaar sportclubs om in Nederland naamsbekendheid te verwerven. Via Frits Suër kwamen ze in contact met SFC uit Assen en bij Raak-SFC heeft Piet nog twee jaar als speler/trainer in de top van de eredivisie gespeeld. Vervolgens bouwde hij zijn actieve carrière af in de tweede divisie bij zijn ‘oude liefde’ Oranje Nassau. Tenslotte speelde hij daana nog tot zijn vijftigste in de derde divisie in een vriendenteam bij Hobnob, waar een team vol veertigers met jarenlange eredivisie-ervaring vele jongere, langere en atletischere tegenstanders tot wanhoop bracht met hun geslepen speelwijze.
Als trainer heeft Piet met zijn originele trainingsmethoden bij Jong Oranje, bij Lycurgus en bij Sudosa veel jonge volleyballers zowel technisch als tactisch enorm veel geleerd: Piets trainingen waren er alijd op gericht om van zijn spelers ‘complete volleyballers’ te maken, die alle onderdelen van het ‘spelletje’ moesten beheersen en die hij ervan doordrong dat een goede volleyballer veel meer moet kunnen dan alleen maar hoog springen en hard meppen!
Tot slot nog een citaat uit een wedstrijdverslag uit De Tijd (geschreven door Frits Suër!) van de gewonnen interland tegen België van 21 december 1970, toen Piet na een afwezigheid van zes jaar opnieuw zijn ‘debuut’ maakte in het Nederlands team en meteen tot aanvoerder werd benoemd:
“Het commentaar van de lichtelijk ontgoochelde Belgische coach Nicolau na afloop: ‘Swieter kende ik nog van Tokyo. Het grote publiek zal misschien weinig van zijn klasse merken. Het is een speler die voldoet aan de moderne ontwikkeling van het volleybal. Een klusjesman, iemand die alles doet wat ie moet doen. Typerend was dat hij begon als spelverdeler, maar later zowel als aanvaller en als verdediger meer dan voldoende was. Een van de weinige spelers die iedere bal bewust plaatst…'”
Gelukkig is Piet’s gezondheid nog steeds goed en ook nu nog plaatst hij iedere bal bewust, maar dan op de tennisbaan…