Zo begon het in Nederland
door Frits Suer
Het was 1946, bijna een jaar na de tweede wereldoorlog. Nederland lag nog in puin, verbindingen waren er nauwelijks, weinigen hadden telefoon, om van een eigen auto maar niet te spreken. Maar dan nog is het in deze tijd niet te begrijpen, dat in drie steden, die nog geen 60 km uit elkaar liggen bijna tegelijkertijd het volleybal van de grond kwam zonder dat men het van elkaar wist; in Amsterdam, Den Haag en Utrecht.
Drie steden betekent ook, dat er drie initiatiefnemers waren: de charmante intellectueel dr. Karel Rijsdorp in Utrecht, de praktische sportleider van de AMVJ Dick Schmüll in Amsterdam en in Den Haag de jonge verzetsstrijder en student lichamelijke opvoeding Cees van Zweeden.
Van Zweeden leerde volleybal van zijn leraar S.J. Roosje, die iets over volleybal had gelezen in een Zwitsers vakblad en dat meteen bij zijn leerlingen in praktijk bracht. Met zijn twee broers Rinus en Jaap had Cees al snel een half team bij elkaar en aangevuld met wat medeleerlingen ontstond er een team, dat de naam van RVC (Rijswijkse Volleybal Club) kreeg. Wedstrijden spelen was best lastig want er waren nog geen andere clubs . Toen Van Zweeden dan ook hoorde dat er in Amsterdam bij de AMVJ ook werd gevolleybald zocht hij contact met de sportleider van AMVJ Dick Schmüll voor het spelen van een wedstrijd.
AMVJ – zaal
Toen men voor de eerste echte wedstrijd in de AMVJ-zaal aan het Leidseplein tegenover elkaar stond bleek dat men totaal verschillende spelregels hanteerde. Schmüll hanteerde de Amerikaanse spelregels van William G. Morgan en Van Zweeden die van de West-Europese landen. Amsterdam speelde volleybal op tijd namelijk 3 sets van 10 minuten en Den Haag speelde sets van 21 punten. Amsterdam roteerde niet met de opstelling. De langste mensen stonden aan het net en een gespecialiseerde serveerder was rechtsachter. Den Haag draaide bij opslagwinst wel door. De hoogleraar Rijsdorp werd per telefoon gevraagd vanuit Utrecht te komen om te bemiddelen. Hij had al ervaring opgedaan met de organisatie in 1946 van een internationaal toernooi in Bilthoven. Bovendien begreep hij, dat zijn club Slag op Slag (SOS) alleen kon bestaan bij de gratie van tegenstanders en richtte hijzelf ook nog een paar andere volleybalclubs in Utrecht op.
Rijsdorp behoorde bovendien tot de weinige Nederlanders met een eigen autootje en kon dus even uit Utrecht overkomen. Hij besliste, dat er gespeeld werd met sets en niet op tijd en dat voor deze keer men niet zou doordraaien. Eenmaal terug in Utrecht schreef Rijsdorp een brief aan Schmüll waarin hij hem vroeg om een bond op te richten om de uniformiteit in de spelregels te bewerkstelligen.
Lew Lake
In Amsterdam werd al veel eerder gevolleybald. In 1928 kwam de YMCA-sportleider Lew Lake uit Engeland over voor het geven van een demonstratie volleybal en basketbal. Beide sporten sloegen aan en wat volleybal betreft leidde het tot de oprichting van een aparte volleybalclub onder de naam AMVJ. In 1934 werd volleybal opgenomen in het jaarlijkse FAMOS kersttoernooi, waardoor het een serieuze schoolsport werd. Maar voor de volledigheid moet worden vermeld dat het eerste volleybal in Nederland al in 1925 werd gespeeld. Dat was te danken aan pater Simon Buis, die na een studie in de VS het spel daar had leren kennen en het introduceerde in het missiehuis Sint Willibrord in Uden. De sport verspreidde zich bij meerdere seminaries in Brabant, maar bereikte niet de burgerbevolking.
Dick Schmüll werd de eerste voorzitter van de bond, het overige bestuur bestond uit louter gymnastiekleraren, waarvan Piet Beyen en Wim Struik al snel elders in het land gingen wonen en het volleybal in andere delen van Nederland introduceerden. Volgens Rijsdorp was dat een van de redenen dat het volleybal zich snel verspreidde. Een tweede reden vond hij, dat bij de oprichting werd besloten om niet op zondag te spelen. Daarmee hadden degenen die de zondagsport principieel afwezen geen behoefte aan een eigen bond. Een derde voordeel was, dat volleybal goedkoop was. Een touwtje tussen twee muren was snel gespannen. Van Zweeden vond dat je dan niet altijd kon zien of een bal onder het touw of over het touw was gespeeld en ging naar de vissers van Scheveningen om afgedankte visnetten te vragen. Aldus ontstond in Den Haag het eerste volleybalnet.
Basketballer
Hoewel de Nevobo nog niet eens bestond behoorde Nederland dankzij een basketballer al wel tot de oprichters van een internationale bond, de FIVB. Op initiatief van Frankrijk kwam op 20 april 1947 in Parijs een aantal landen bijeen waar al volleybal werd gespeeld. Nederland werd ook uitgenodigd. Er was weliswaar nog geen bond, maar wel een landelijke Volleybalcommissie onder leiding van Dick Schmüll. Die commissie had geen geld om iemand naar Parijs te sturen, maar Schmüll bedacht een list. Hij, tevens voorzitter van de al opgerichte Basketbalbond wist, dat er in hetzelfde weekend in Parijs een studentenbasketbaltoernooi was, waar ook Nederlandse studenten aan deelnamen. Een van die basketballers was student medicijnen Pierre Eskes. Schmüll vroeg hem om tussen de basketbalwedstrijden door ook even naar het Volleybalcongres te gaan om Nederland te vertegenwoordigen bij de oprichtingsvergadering van de FIVB. De toen 22-jarige Pierre Eskes woonde met blanco volmacht dat congres bij. Als beloning mocht hij ook zitting nemen in het eerste Nevobo – hoofdbestuur, dat vier maanden later werd geïnstalleerd.
Een jaar na de oprichting van de Volleybalbond in 1947 werd het eerste Europees kampioenschap 1948 gespeeld. Vooral Cees van Zweeden vond dat Nederland daaraan moest meedoen. Hij kreeg zes spelers bijeen, waaronder zijn broers Rinus en Jaap. Shirts werden geleend van de Basketbalbond (waarvan Dick Schmüll ook voorzitter was) en om de groep iets meer te laten lijken werd als zevende man de meereizende fotograaf Ton van Veen, tevens lid van de Technisch Commissie, aan het team toegevoegd. Cees van Zweeden fungeerde als speler/bondscoach.
De onbekende smash
Nederland speelde de eerste wedstrijd tegen Tsjecho-Slowakije. Het volleybal daar had zich verder ontwikkeld en het blok en de smash waren er onderdeel van het spel. Voor de Nederlanders waren dat nog onbekende begrippen. Nederland begon met de serve en bij de daaruit voortvloeiende Tsjechische aanval smashte een hoog opspringende Tsjech keihard in het Nederlandse veld. Cees van Zweeden schrok en draaide zich bukkend om, maar de bal kwam op zijn schouder, sprong terug en viel precies op de Tsjechische achterlijn neer: 1-0 voor Nederland. Het was het enige punt, dat Nederland toen maakte: 15-1, 15-0 en 15-0.
De schrik zat er niet alleen bij Van Zweeden goed in, maar de smash sloeg in het hele Nederlandse volleybal als een bom in. Zodanig, dat een van de prominente sportleiders uit die tijd H. Th. Rooswinkel zijn collega- gymleraren waarschuwde voor de smash, die volgens hem niet in het volleybal thuis hoorde. In het blad Lichamelijke Opvoeding betoogde hij, dat bij het toestaan van de smash de verdediging geen enkele kans had en dat het de doodsteek voor het volleybal zou betekenen.
Ook dames
Het zou wel meevallen. Zelfs dames gingen volleyballen en onder leiding van de Haagse leraar lichamelijke opvoeding Henk Blok werd in 1949 het eerste nationale damesteam samengesteld dat deelnam aan het Europees kampioenschap in Praag. Net als een jaar eerder bij de heren – zij kregen shirtjes van de Basketbalbond – was er voor het damesteam geen uniforme kleding en al helemaal geen trainingspak. Er werd een actie gehouden onder de verenigingen om de kleding te financieren. Het leverde weinig op en uiteindelijk besloten de dames zelf de kosten voor kleding en trainingspakken te betalen. Er waren ook geen trainingsballen, maar uiteindelijk stelde de afdeling Groningen er een beschikbaar. De dames werden in hun eerste EK 1949 laatste van de zeven deelnemende ploegen. Ook de mannenploeg, wat beter georganiseerd dan in 1948, werd nu 10e en weer laatste.
Deelname aan een wereldkampioenschap zat er voor de dames pas in bij het WK 1956 dat ook voor dames werd georganiseerd. In dat team al de Volaren-leden Riet van den Heuvel (Pronk) en Anneke van Beelen.
Voor de mannen was er in 1949 al eens een WK georganiseerd met slechts 10 landen. (Nederland wederom laatste) en ook voor hen was het volgende WK pas in 1956 met 24 mannenploegen. Nederland werd 13e. In deze ploeg speelden maar liefst drie Volaren t.w. Hidde van der Ploeg, Henny de Ruiter en Nico Zimmerman. Vanaf die tijd kreeg het interland volleybal echt gestalte.
Geraadpleegde Bronnen:
Het boek ‘Hopla’ van Chris Mast;
Het boek ’25 jaar Volleybal 1947-1962′ van Frits Suer;
Interviews met betrokkenen uit het verleden.