WIE?
Agnes Brunninkhuis (Geboren op 2 april 1962 in Almelo).
Getrouwd met Siep Raap.
Twee kinderen: Kai (22) en Britt (18), zij was tot haar 14de talentvol volleybalster.
Opleiding: pedagogische academie.
Werkt bij Sportbedrijf Amsterdam als talentencoördinator actief.
Volleybalde van 1974 tot 1991.
Speelster, trainer, manager en noem maar op tot 2009.
Loopbaan
Gespeeld bij:
Set Up ’65, Ootmarsum (toen nog) 1974-1986
Bologna (Italië) 1986-1987
Deltalloyd/AMVJ 1987-1991
162 interlands tussen 1981 en 1988.
Trainer en manager:
Deltalloyd/AMVJ tot 1997 en nu nog in het weekend actief als organisator van de volleybalschool in Amstelveen.
IK TOPSPORTER? DAT IS OUWE MEUK!
“Ik leef in het nu. Ik ben hier bezig met kinderen te helpen bij hun topsportambitie. Dat ik ooit top-volleyballer ben geweest? Dat is oude meuk! Ik heb een prachtig leven achter de rug en ben blij met iedere dag dat ik iets kan doen.” De relativerende opmerking komt niet zomaar boven. Agnes Brunninkhuis heeft al vijf keer met een aneurysma te maken gehad. Een verdikking of uitstulping op een zwak punt van een slagader die, als ze springen, tot hersenbloeding leiden. Er leeft nu ook op zo’n tijdbom in haar hoofd. Het beperkt haar. Maar als ze gaat, is dat voluit. Totdat de energie op is.
School en sport
Ze is nog altijd groot. Waarschijnlijk ook sterk (‘Haha dat is zeker’ reageert ze als ze het verhaal leest). De dikke bus donkere bos krullen markeert nog altijd haar hoofd. Bij Sportbedrijf Amstelveen geniet ze van wat ze nog wél kan doen. Samen met oud-ijshockeyer Ron Berteling begeleidt ze 150 kinderen die ‘ruiken aan topsport.’ Jongeren in de leeftijd van 11 tot 18 jaar die bovengemiddeld talent hebben. “We hebben afspraken gemaakt met alle middelbare scholen waar die kinderen op zitten. Zodat school en sport samen opgaan. Wij vinden dat ze minstens een diploma van de middelbare school moeten halen. Want ze hebben wel talent, maar niet meer dan tien procent kan straks echt door in hun sport. Wij houden met coördinatoren op school in de gaten dat ze hun ambities waar kunnen maken. Dat vind ik harstikke leuk om te doen.” Maar denk niet dat ze daar de hele dag mee bezig is. Want Agnes is afgekeurd om te werken. Wat ze doet, heet vrijwilligerswerk. Haar hersenbloedingen beperken haar energie. Tien tot vijftien uur in de week is ze in Amstelveen. Dan werkt ze totdat ze voelt dat ‘het lampje uitgaat’. “Twee gesprekken achter elkaar red ik echt niet. Als ik lang moet praten kan ik op een gegeven moment de woorden niet meer vinden. Concentratie vasthouden is echt een probleem.”
Op 14de eredivisie
Agnes wordt als jongste (en helft van een tweeling) geboren in een gezin met tien kinderen. Ze woont als kind in Reutum bij Almelo. Haar vader, die verzekeringsagent was, sterft als ze zeven is. Op haar twaalfde gaat ze met tweelingzus Els volleyballen bij Set-Up ‘65 in Ootmarsum. “Ik weet niet meer precies hoe dat zat. Ik denk dat het ook een manier was om uit dat kleine dorp weg te komen, want daar was echt niks te doen.” Agnes heeft talent. Ze is 1.91 lang. En heeft meteen goede trainers. Ze noemt de namen van Paul Hermsen en Pim de Graaf. “We trainden echt. Niet alleen maar tegen een bal aanslaan. Op mijn dertiende speelde ik eerste divisie. En ik was veertien toen we Eredivisie speelden. Dat was wat: tegen de zusjes Postuma en Martje de Vries van DVC. En tegen Starlift. Volgens mij degradeerden we het eerste jaar, maar kwamen ook meteen weer terug.” In die jaren is Set-Up ’65 een familieaangelegenheid. Vier van die grote meiden uit hetzelfde gezin staan op het wedstrijdformulier van dames 1 van de Ootmarsumse trots.
Derde in 1985
In 1978, ze is dus zestien, komt ze bij Jong Oranje onder Jos Holweg. In 1981 maakt ze haar debuut in het grote Oranje onder Johan van der Haar. Ze is er nog steeds bij als Peter Murphy het roer overneemt. In die periode doet ze haar examen op pedagogische academie. Ze herinnert zich hét hoogtepunt: de Europese Kampioenschappen in 1985. Die worden in Nederland gehouden. “We hebben er toen alles aan gedaan. Een week voor het kampioenschap speelden we een oefenwedstrijd in het Twentse Hengelo tegen Rusland. Die wonnen we met 3-2. Dat was niet te geloven. Niemand won van Rusland! Dus wij waren er klaar voor. We hadden niet voor niks vier maanden bij elkaar gezeten. Dat was voor Nederlandse begrippen ongehoord. Maar toen begon de EK en verloren we de eerste wedstrijd van Roemenië. Ik zal de woorden niet aanhalen die Peter Murphy toen gebruikte. Maar zijn donderspeech werkte. We wonnen van Italië en Hongarije. Twee keer met 3-0. Terwijl die toch echt altijd sterker waren dan Nederland. We zijn toen derde geworden. Geweldig. Ontzettend jammer dat de Nevobo daarna een dergelijk programma niet wilde voorzetten.”
Pang lachte en zwaaide
Agnes knikt voorzichtig bij de vaststelling dat het brons in 1985 het moment was waarop het Nederlands volleybal ontwaakte. Tot die tijd was de Lentecup (het West-Europese kampioenschap) het hoogst haalbare. Vanaf 1985 groeit het besef dat er misschien wel meer mogelijk is voor het kikkerlandje met de langste mensen van de wereld.
Agnes heeft warme gevoelens bij Wuqiang Pang. De Chinese trainer die eerst Peter Murphy assisteert en later zelf hoofdcoach wordt. “Hij heeft ons leren verdedigen. We plakten schuimrubber op onze heupen en gingen duiken en rollen. Pang moest altijd lachen. Ik herinner me dat Murphy na een training verordonneerde dat we een heel stuk moesten gaan hardlopen. Daar hadden we geen zin in. Maar we besloten na de training met zijn allen van de trainingszaal in Gorssel naar het hotel in Deventer te gaan lopen. We gingen weg, terwijl de staf, Murphy, Pang, Bouwknegt en Van den Ham, nog zaten te overleggen in de sporthal. Die snapten aanvankelijk niet waar we waren toen ze in de auto stapten. Maar toen ze ons inhaalden keken ze strak voor zich uit alsof ze ons niet zagen. Op Pang na: die zat uitgebreid te zwaaien. Tegen ons zei hij: dat jullie dat durven. Hij kwam echt uit een andere cultuur.”
Niet alleen talent
Agnes is nog altijd trots op het team van 1985: “Het team met Martje de Vries, Petra van der Linde, Ingrid Piersma, Carolien Keulen, Helena van Eijkeren, Irene Klunder, Els Tuynman, Bianca Hooymans, Jantien Berg, Ellen van Eijk en Marian Hagen. We hadden een band met elkaar. Terwijl we niet allemaal zo’n grote talenten waren als Martje en Ingrid. We deden het echt samen.”
Eén jaar Italië
Op haar 25ste gaat Agnes een jaar naar Italië: Bologna. “Harstikke leuk. Maar na een jaar was ik er wel klaar mee. Ik wilde niet alleen volleyballen. Ook andere dingen doen. En geld vind ik niet zo belangrijk. Ik kon bij Deltalloyd terecht. Dat heb ik toen gedaan.”
Van haar drie jaren bij Deltalloyd speelt ze hooguit de helft: “In 1988, nota bene in de derby tegen Martinus, speelde ik op het midden en scheurde ik alles af in mijn knie. Ik kreeg een kunststof pees. Ben een jaar bezig geweest om terug te komen. Maar nog geen jaar later, in een wedstrijd tegen het Bredase Brevok, ging ik weer door mijn knie. Werd ik weer geopereerd. Kreeg te horen dat bij de eerste operatie de pees te kort was vastgezet. In 1991 ben ik gestopt. Ik ben altijd een beetje mank blijven lopen.” Dat ‘altijd’ is overigens niet helemaal waar. Een paar jaar geleden heeft Agnes zich een nieuwe knie laten aanmeten in de Bergman-kliniek. Enthousiast roept ze dat het veel eerder had moeten doen: “Ik kan nu weer alles.”
Negen dagen coma
Maar ze kan helemaal niet alles. Ze vertelt over haar hersenbloedingen. Aan de hand van littekens kunnen ze in een ziekenhuis de geschiedenis daarvan vaststellen: “De eerste moet ik gehad hebben in mijn jeugd. Toen ik nog in Reutum woonde. Ik herinner me wel dat ik een keer vreselijke hoofdpijn had. Ongelofelijk gevoelig voor geluid. Hoorde ik de dokter bij de voordeur, schreeuwde ik het uit dat hij zijn schoenen bij de voordeur moest uitdoen. De tweede heb ik gehad rond 1984 in het Nationale Team. Ik had wel vaker migraine, maar de hoofdpijn die ik toen heb gehad, was achteraf ook een hersenbloeding. Het ging voor het eerst echt helemaal fout in 1993. Op zaterdagmorgen in bed viel ik om. In coma. Negen dagen was ik buiten westen. Lag in het AMC. Al mijn broers en zussen werden opgeroepen. Want misschien zou ik het wel niet redden.”
Moeder grootste fan
Als Agnes bijkomt uit coma schrikt ze en is ze blij: “Ik schrik omdat ik een kaal hoofd heb. Al mijn krullen zijn eraf. Maar ik ben ook blij. Omdat mijn moeder de eerste is die ik zie. Zij was er altijd in mijn leven. Zij was ook mijn grootste fan. Zij had altijd een speciaal plaatsje op de tribune.”
Handen en voeten
Agnes wil maar een ding: zo snel mogelijk weg uit het AMC. “Je denkt al snel dat je weer van alles kunt. De arts die mij behandelde, heette Van de Anker, kwam net als ik uit Abcoude. Die wist de tijd dat ik er was nog een beetje te rekken. Maar na een paar weken mocht ik toch naar huis. De rit van het AMC naar mijn huis in Abcoude is maar vijf minuten. Maar ik moest bij aankomst met handen en voeten uit de auto kruipen. Helemaal kapot was is. Ik overschatte mezelf. Geestelijk ging het wel. Maar lichamelijk was ik meteen doodmoe.”
Onafhankelijk zijn
Accepteren dat je dingen niet meer kunt of moet doen, is moeilijk, leert Agnes. Alleen daarmee ben je al minstens een jaar bezig. Ze wil weten hoe het is gebeurd. Want ze is een paar weken van haar leven kwijt. Daar praat ze veel over. “Daarna komt het opbouwen. Want ik wil onafhankelijk zijn.”
Twee kinderen
Ze komt weer heel ver terug in haar ‘normale’ doen. Doet trainerscursus. Wordt trainer en daarna manager bij Deltalloyd. Krijg twee kinderen: Kai en Britt. “Dat zijn mooie prestaties,” glundert ze. Maar dan hoort ze bij een controle dat ze weer een aneurysma heeft: de vierde. “Dan ga je weer door die hele mallemolen. Ik word gecoild. Via de lies en de hartslagader gaat er platina naar de plek waar het aneurysma zit. Daar stolt het platina en sluit het aneurysma af.” Haar slagaders hebben zwakke plekken. Is het genetisch? “Dat hebben wij ons ook afgevraagd. Mijn tweelingzus en mijn dochter worden onderzocht. Mijn zoon en een broer zijn al gescreend en hebben sterkere slagaders. De rest wordt nog onderzocht.”
Tijdbom
Sinds twee jaar weet Agnes dat ze weer een aneurysma heeft. De vijfde. Een risicovolle operatie heeft niets opgeleverd: het is niet verantwoord om er met een operatie nog wat aan te doen. Ze weet dat ze een ‘tijdbom’ in haar hoofd heeft, die ieder moment kan ploffen. Ze haalt haar schouders op. Dat betekent niet dat ze in angst leeft: “Ik word in de gaten gehouden. Ik heb er vrede mee. Ik was net dertig toen het de eerste keer goed fout ging. We zijn nu 25 jaar verder. En ik heb al een prachtig leven achter de rug. Ik ben dankbaar voor wat ik heb.”
Techniektraining
In het weekend regelt Agnes, met een aantal collega’s, techniektraining voor wie wil leren volleyballen. “Zit helemaal vol’” constateert ze tevreden. Ze volgt het volleybal. Maar de vrouwen meer dan de mannen. Met haar opvattingen over hoe het gaat, loopt ze liever niet te koop. Ze ziet hoe het volleybal is veranderd: “Ze zouden mij niet meer selecteren. Dit zijn allemaal atletes. Ze trainen veel meer. En niet alleen met een bal, maar ook core-stability en kracht.”
Niet doorgegeven
Even leek het erop dat ze haar volleybalgenen nog zou doorgeven. Dochter Britt Vlastra leek in de voetsporen van haar moeder te treden. “Ze was op haar dertiende al 1.87. Als ze was doorgegaan, had ze misschien samen met Nika Daalderop, met wie ze ooit begonnen is, in het Nederlands team kunnen staan. Britt had talent maar besloot op haar veertiende dat het mooi genoeg was geweest: geen volleybal meer.” Agnes tuurt een beetje voor zich uit: “Prima zo.”