Door Geert Wijnhoven
WIE
Johan van Doorn (20 oktober 1931 in Utrecht)
In 1959 getrouwd met Inge Heep, die volleybalde bij SVV toen hij haar leerde kennen. Dochter Erna (56 jaar) is volleybaltrainer en speelde onder andere eerste divisie bij SOS/DPC. Schoonzoon Michel Everaert (58 jaar) was jarenlang eredivisiespeler bij Brevok in Breda en speelde met Sander Mulder beachvolleybal op de Olympische Spelen van Atlanta.
Heeft twee kleindochters. Nadine (20 jaar) speelt beachvolleybal, Fuerra (22 jaar) is ook actief op het strand en speelt als libero in de zaal in Nieuwerkerk aan de IJssel.
Werk: na de HBS werkte Johan van 1952 tot 1991 bij de Geneeskundige Verzorging Politie (GVP): de collectieve zorgverzekering voor gemeenteambtenaren. Hij werd hoofd van de administratie en gaf leiding aan ongeveer 40 mensen.
LOOPBAAN
Als speler
SOS (Slag op Slag), later SOS/DPC nu VV Utrecht, van 1947 tot in ieder geval 1972. Waarvan tot 1963 in het eerste (ere- en eerste divisie). Tot 1972 nog altijd serieus op iets lager niveau. En daarna nog jaren met ‘oude mannen’ tot en met de hoogste klasse district.
Als trainer
Geldrop (mannen eredivisie)
Thornax (vrouwen eerste divisie), Woerden
Cito (vrouwen eerste divisie), Zeist
Nivoc (vrouwen eerste divisie), Nieuwegein
Nederlands Vrouwenteam: 1975 en 1976
THUIS NOEMDEN ZE ME ‘OOM’
“Toen ik in 1991, na 39 ¾ jaar, vervroegd gestopt ben met werken (VUT), ben ik ook gestopt met training geven. Wat ik deed was eigenlijk niet te doen. Een volledige baan en dan ’s avonds ook nog training geven. Thuis noemden ze me ‘oom’; zo weinig was ik er. Ik ben nu dertig jaar aan het ‘oogsten’. Ieder jaar posteerden we in oktober onze caravan in Oostenrijk. Daar gingen we ’s winters skiën.”
Nog steeds geen medicijnen
Johan van Doorn spreidt bij de kennismaking de armen om met een wijds gebaar zijn gezonde lichaam te laten zien: Kijk nog steeds geen medicijnen. Hij zet koffie thuis in De Bilt waar hij sinds 1969 met zijn vrouw Inge woont. “Het eerste jaar zijn we bezig geweest met verbouwen. Stonden we hier met de voeten in het zand.” Hij beseft dat hij geluk heeft gehad. Hij is bijna negentig jaar en staat nog steeds makkelijk zelfstandig op twee benen. Golfen doet hij sinds een paar jaar niet meer: “De laatste vijf holes waren strepen.” Bij volleybal is hij nog wel altijd betrokken. Kijkt op televisie, waarbij hij zich vooral ergert aan fouten die worden gemaakt, en bezoekt de wedstrijden van zijn kleindochters. Het liefst als er in de zaal wordt gespeeld. Want beachvolleybal heeft zijn hart niet helemaal kunnen stelen.
Canadezen op Domplein in 1946
Hij werd geboren aan de P.C. Hooftstraat (vlak bij de Croeselaan) in Utrecht, als tweede in een gezin van vijf. Drie zussen en één broer. Zijn vader werkte bij de provinciale griffie. En was bepaald geen sporter. “Hij kon wel goed bridgen. Haalde hij me midden in de nacht uit bed om met mijn fiets zijn grote prijs, meestal een fruitmand, op te halen. Als jongen voetbalde ik natuurlijk. Net na de oorlog hadden de Canadezen een volleybalnet op het Domplein neergezet. Gingen wij kijken. We hadden het nog nooit gezien. Ik vond het meteen een leuk spel. Op de HBS aan de Catharijnesingel, waar ik zat, was leraar Birkhoff de volleybaltrainer. Ik was toen dus een jaar of vijftien.”
Waarom geen molenwiek meer?
“We speelden in die tijd via de midvoor. Draaiden allemaal door. En je moest de bal bovenhands opvangen. Je moest dus vaak achteruit bewegen. We hadden na een wedstrijd een ‘kapotte rug’ van het achterover rollen. De scheidsrechters waren heel streng. Je mocht de bal niet dubbel raken. Dat was niet vol te houden toen spelers gingen molenwieken. Dat ging zo hard. Toen moesten we wel onderhands gaan spelen. Anders werd je constant afgefloten. Ik snap trouwens niet waarom nu de molenwiek door niemand meer wordt gebruikt. Zeker omdat de bal het net mag raken. Zo’n draaiende bal die de netband raakt, is bijna niet meer te bespelen. En je maakt veel minder fouten dan nu met de sprongservice.”
Scheids wilt u het voordoen?
Het scherpe fluiten zorgde voor de nodige irritatie. Johan: “Ik herinner me dat in een wedstrijd in de regio onze meestbegaafde technicus, Hans Mulder, werd afgefloten. Die ving de volgende bal die je bovenhands kon spelen op, draaide zich naar de scheids en vroeg: ‘Wilt u het alsjeblieft eens voordoen?’ Tegenwoordig is er technisch veel meer toegestaan.”
Tweeslag was onze kracht
SOS speelde al snel mee op het hoogste niveau. Bij andere ploegen werd al gepenetreerd. Maar niet bij SOS. Johan: “Onze trainer wilde dat we de bal bovenhands opvingen en er gelijk een set-up van maakten. De tweeslag was onze kracht. Twee kansen voor de aanval.”
Door de week naar Den Helder
Johan heeft, om een aantal dingen niet te vergeten, aantekeningen gemaakt van wat hij in de beginjaren beleefde. “De beste ploegen in de Randstad speelden in de hoogste klasse. Die werd aangevuld met ploegen uit de regio. Den Helder bijvoorbeeld. Zij speelden door de week, op dinsdagavond. Zaten we om half zes in de trein om daar om acht uur te kunnen spelen. Als we bij Anna Paulowna waren, kleedden we ons om in de trein. Gingen we in trainingspak naar de zaal. We moesten wel binnen drie kwartier klaar zijn om de laatste trein niet te missen. Dat bleek geen probleem. We hoefden onze trainingsbroek niet uit te doen. De tegenstander had helemaal niks in te brengen. Zeker niet tegen de mensen die bij ons de molenwiek-serve gebruikten.”
Serve stoppen nog steeds het belangrijkst
“Het volleybal was vroeger moeilijker. Je moest alles kunnen. Wij waren allround. Iemand die niet alle onderdelen goed beheerste, werd er door de tegenstander uitgezocht. De specialisatie van nu heeft het volleybal voor veel nieuwelingen makkelijker gemaakt. Maar met de puntentelling kun je je geen zwakkeling veroorloven. In onze tijd kon je alleen scoren als je de opslag had. Dan kon een nieuweling zich fouten permitteren. Nu sta je meteen met 5-0 achter. In onze tijd selecteerden we een nieuwe speler voor 60 procent vanwege zijn stop, 30 procent vanwege zijn voorzet. En 10 procent vanwege de aanval. Aanvallen konden we allemaal wel. Vonden we. Ik denk dat het opvangen van de opslag nog steeds het belangrijkst is.”
Feest voor de thuisfluiter
Verhalen te over. De wedstrijden werden gespeeld in gymnastiekzalen. De muren waren zij- of achterlijn. Die zalen waren in elk geval veel kleiner dan nu. “Bij AMVJ in Amsterdam gebeurde het dat mensen die boven het veld over een reling hingen boven je de bal vingen als je opgooide om te serveren.” Johan herinnert zich ook dat je niet over het net mocht komen met je handen. Ook niet bij het blokkeren. “Dat was een feest voor de thuisfluiter. Het is ook gebeurd dat een speler die uit het veld werd gestuurd, vanonder de keukentafel waar de scheidsrechter op stond, Hans van Wijnen, die bij ons speelde, bij een enkel pakte toen die wilde opspringen voor de aanval.” Johan vertelt over nog zo’n eigenwijs staaltje. “We speelden in het parochiehuis Hoograven tegen het Rotterdamse Libanon. Die pikten het gedrag van de scheidsrechter niet. Ze weigerden nog te spelen. Ze bleven wel in het veld staan en lieten elke geserveerde bal op de grond ploffen. Ik denk dat de scheids wel een drie set achter elkaar voor een punt voor ons moest fluiten voordat de wedstrijd afgelopen was.” Over het Parochiehuis herinnert hij zich ook nog dat op een gegeven moment de toneelgordijnen opengingen: “Het toneel was ook kleedlokaal. Als grap presenteerde zich daar een volleyballer: Stond daar de langste speler van Nederland in zijn nakie.”
Te wild voor het nationale team
Johan was een energieke en bepalende speler bij SOS. Toch haalde hij nooit het nationale team. “Te wild”, is zijn conclusie. “En ik speelde niet in Amsterdam of Den Haag bij de trainers Henk Hogerwaard of Hidde van der Ploeg.” Johan heeft nooit bij een andere club gespeeld dan de Utrechtse club waar hij begon. Waarom? “Er waren geen auto’s. Het was niet te doen om met de trein ergens anders naartoe te gaan.” Johan speelde met SOS jaren op het hoogste niveau. “Maar steeds vaker gingen spelers verhuizen naar buiten de stad. Aanvullen werd steeds moeilijker. Toen degradeerden we. Dachten ze: we komen zo weer terug. Maar dat lukte niet meer.” Spelend bij SOS leerde Johan ook zijn huidige vrouw kennen. “Die speelde toen nog bij SVV maar kwam naar SOS. Want ieder bij een andere vereniging, dat werkte niet.”
Dankzij fietsbinnenband niet meer hengelen
Jan Kooij. Hans van Wijnen. Herman Heep (de broer van Inge). Johan mijmert over een reeks van mensen met wie hij speelde. Velen zijn al overleden. “De helft is weg.” Dan vertelt hij hoe hij trainer werd. “Bij SOS kregen we soms trainers die wel van alles te vertellen hadden. Maar van het spelletje snapten ze niet veel. Dan zeiden we tegen elkaar: ‘Kunnen we zelf beter’. Zo ging je elkaar trainen. Wij gingen ook de vrouwen, die ook op het hoogste niveau speelden, training geven. En vervolgens ook andere teams. Toen ik in 1972 stopte met spelen, ben ik bij andere verenigingen aan de slag gegaan. Dat vond ik leuk. Al die boekjes waarin met moeilijke tekeningen oefeningen werden uitgelegd, begreep ik niet. Ik had zelf dingen waarmee ik mensen hielp. Als ze de bal niet konden opvangen, maakte ik een oude fietsbinnenband achter de rug om met de einden vast aan de duimen. Dan ‘hengelden’ ze niet meer. Zo heb ik er heel wat ontiegelijk geholpen. Nu is dat hengelen niet meer het probleem. Er is een hele andere stoptechniek nodig. Heeft ook te maken met de zachtere ballen.”
Het net 30 centimeter hoger
“Als trainer leerde ik de vrouwen niet naar de aanval te kijken maar naar het blok. Want als we zelf aanvielen, moest daar de bal vandaan komen: diep zitten dus.”
“Soms hing ik het net 30 centimeter hoger, zodat ze moesten strekken. Vraagt om iets andere techniek.” Hoe kwam hij eigenlijk bij Oranje terecht? “Toen Ger Spijkers met zijn Limburgse vrouwen opstapte mocht ik aan de slag met de B-keus. Vooral veel vrouwen van Chicopee/AEC uit Sint Anthonis/Beers. We zijn met dat team drie keer West-Europees kampioen geworden. Dat vond ik knap. Ik kreeg wel kritiek omdat ik Lidy Schut erbij haalde. Die had op dat moment niet eens een club. Maar ze heeft voor ons wel heel wat wedstrijden gewonnen. Zij was oersterk. En zei op 13-13: ‘Geef mij die bal maar’.”
Net gebarricadeerd met zwart plastic
Soms was Johan ook in voor een grap. “Op 1 april heb ik, tijdens een training van het Nederlands Damesteam het net gebarricadeerd met zwart plastic. Om de reactie van de spelers te testen. Was een totale mislukking. Ze vingen de bal op met twee handen en gooiden hem terug over het net. Even later zag je de koppies van het team waar de bal naartoe moest naast het net kijken. Dat ging veel beter. Konden ze zien waar de bal vandaan kwam.”
Twee volledige functies is niet te doen
Johan van Doorn liep tegen zijn eigen grenzen aan toen hij de eredivisieploeg van Geldrop ging trainen. Hield hij een jaar vol. “Vier keer in de week naar Geldrop. Dan lig je nooit voor halfeen op bed. En dan op zaterdag ook nog de wedstrijd. Mijn auto was na een jaar op. Ik werkte acht uur per dag. Zat ik soms met mijn ogen te knipperen achter mijn bureau. Ik heb mijn secretaresse weleens de opdracht gegeven om aan een touwtje te trekken, dat ik aan mijn enkel had gebonden, als ik tijdens een vergadering ging knikkebollen. Twee volledige functies; dat was niet te doen.”
Gewoon: een pas meer maken
Johan is niet enthousiast over hoe er nu wordt gespeeld. “Ik zie hoeveel fouten er worden gemaakt. Ik verbaas me ook over hoeveel ballen diagonaal worden geslagen: in de bijenkorf. Langs de lijn scoor je veel makkelijker. Dat redden ze niet met de aanloop, zegt mijn dochter Erna. Dan moeten ze toch gewoon een pas meer maken, denk ik dan.” Johan van Doorn blijft er wat van vinden.