Door Geert Wijnhoven
WIE
Johan Reekers (geboren 28 december 1957 in Enschede)
Werkte tot 2012 al grafisch ontwerper (bij een reclamebureau) is sinds die tijd fulltime aan het ‘werk’ als handbiker
Verwerft zijn inkomen voornamelijk als A-sporter van NOC/NSF
LOOPBAAN
Zitvolleybalde met onderbrekingen van 1969 tot 2000
Speelde bij De Tubanten in Enschede, ISV Hengelo en Boemerang Eibergen
Maakte zijn debuut in het Nederlands volleybalteam in 1973. Speelde zijn laatste interland in 2000
Deed negen keer meer aan de Paralympische Spelen: één keer met atletiek, vijf keer als zitvolleyballer en drie keer als handbiker.
Een aantal prijzen
Winnaar Europacup zitvolleybal met De Tubanten in 1999
Goud zitvolleybal op Paralympische Spelen 1980 in Arhem
Goud zitvolleybal op Paralympische Spelen 1984 Stoke Mandeville Engeland
Zilver zitvolleybal op Paralympische Spelen 1992 in Barcelona
Brons handbiken op Paralympische Spelen 2004 in Athene
Brons WK handbiken op de weg in Italië 2009
Brons WK handbiken op de weg in Zwitserland 2015
Brons WK handbiken op de weg in Zuid-Afrika 2017
Twee keer goud op Wereldkampioenschappen zitvolleybal
Driemaal goud op Europese Kampioenschappen zitvolleybal
Drie keer sportman van het jaar gemeente Enschede
Vijf keer sportman van het jaar gemeente Haaksbergen
Haaksbergernaar van het jaar in 2012
PRIVÉ
Is gescheiden
Gaat weer samenwonen met zijn vriendin
Heeft twee geadopteerde dochters. Marjama van 28 en Ebeney van 24. En kleinzoon Djaylano van 9 jaar oud.
ALS JE AL STAANDE GEVOLLEYBALD HEBT, IS DAT EEN VOORDEEL
“Wij speelden tegen de Olympisch kampioen: Zwerver, Posthuma, Blangé en anderen. De eerste twee sets wonnen we gemakkelijk. Maar toen zij het zittend verplaatsen doorkregen, ging hun volleybalervaring, lengte en hoogte extra tellen en trokken zij aan het langste eind. De meeste zitvolleyballers zijn goede sporters. Maar ze zijn meestal pas met volleybal begonnen toen ze niet meer konden staan. Als je staande gevolleybald hebt, ben je zittend in het voordeel.”
Op 43ste nog in Oranje
Als Johan Reekers iemand ontmoet van bijna twee meter die er nog redelijk sportief uitziet, wordt hij meteen ambassadeur van de sport waarin hij eens de grootste was: “Heb je gevolleybald? Dan moet je toch eens zitvolleybal proberen. Dat is hartstikke leuk.” Hij haalt er meteen het argument bij dat doorslaggevend zou moeten zijn: “Toen wij in 1980 voor het eerst paralympisch kampioen werden in de Rijnhal in Arnhem, zei onze bondscoach Ari ’t Hart al tegen ons: ‘Het enige nadeel dat de meesten van jullie hebben, is dat je eigenlijk al moet kunnen volleyballen om het ook zittend goed te kunnen leren.”
Als het zitvolleybal een standbeeld zou laten maken, zou het vrijwel zeker Johan Reekers verbeelden. Tot zijn 43ste was hij international. En voor NOC/NSF moet hij ook een bijzonder eend in de bijt zijn. Op zijn 60ste staat hij nog altijd als A-sporter op de lijst. Hij is een van de allerbeste handbikers ter wereld. Hij is ongetwijfeld de enige Volare die nog bij de wereldtop in zijn sport hoort.
Op handen van de trap
Johan werd geboren zonder benen maar er zaten wel kleine voetjes aan zijn stompen. Dat moet je vergelijken met de kleine handjes van mensen met korte armpjes. “Die worden geamputeerd. Zodat je stompen later beter passen in de beenprotheses. Daar dachten ze in die tijd al goed over na. De eerste jaren liep ik op mijn handen. Ging prima. Ook van de trappen van de flat naar beneden, naar het grasveld om met een bal te spelen. Mijn vader tafeltenniste geloof ik. Thuis hadden we wel wat met voetbal, maar verder niet met sport.”
Verstoppen voor mytylschool
Als Johan vier jaar oud is, kunnen zijn eerste beenprotheses worden aangemeten. “Je stompen moeten sterk genoeg zijn. Ik ging gewoon naar de kleuterschool. Vond ik prima. Maar op mijn zesde moest ik naar de mytylschool; iedere dag in het busje tussen kinderen met allerlei soorten beperkingen. Dat vond ik helemaal niks. Na de eerste dag verstopte ik me als het busje kwam: zo erg vond ik het. Maar er was geen ontkomen aan. Als je bovenlichaam groeit, groeien je benen ook. Dus heb je steeds nieuwe protheses of aanpassingen nodig. Daarvoor moet je steeds de klas uit. De mytylschool is daarop ingericht; een andere school niet.”
Altijd mooie, goede stompen gehad
Hij herinnert zich de eerste protheses: “Loodzwaar. En ik zweette nogal, dus zomers stonden ze vol vocht van de transpiratie. Maar ze pasten me prima. Ik had weinig problemen met blaren en dat soort dingen. Ik heb altijd mooie en goede stompen gehad.” Johan wijst op zijn lichaam: nog altijd zichtbaar een topsporter: “Ik ben laatst nog getest. Zeiden ze: ‘Wel een heel erg laag vetgehalte’. Daar ben ik trots op. Heb ik ook nodig. Door het sporten kan ik goed eten. En ik sta iedere dag op de weegschaal. Als ik zou stoppen, zou ik op mijn gewicht blijven letten. Want als je zwaarder wordt, heb je ook meer last van je protheses.” Johan kent zijn maten en ze zijn te schatten als je de ontbrekende benen erbij zou tellen. Zeg: 1.86 lang. Niet meer dan 65 kilo; hij weegt zonder benen 56 kilo. En dat gewicht ‘draagt’ hij al meer dan 40 jaar. Ook op zijn 60ste geen gram te veel.
Niet gehandicapt: gewoon een beperking
Als Johan Reekers tien jaar is, verruilt hij het busje voor de fiets. “Helaas wel eentje met zijwieltjes, omdat ik niet zelf kan op- en afstappen. Die fiets heeft veel geld gekost. Want iedereen wilde wel een keertje op die vierwieler zitten en dan ging er weer iets kapot. Natuurlijk werd ik gepest. Stiefbeen noemden ze me bijvoorbeeld. Maar ik was zelf ook geen lieverdje. Als ik er eentje te pakken kreeg, was hij nog niet jarig. Er was altijd wel een broer of een vriend of vriendin in de buurt, die me hielp. Ik heb me nooit gehandicapt gevoeld. Ik heb een beperking. En dat is alles wat er aan de hand is.”
Schoppen met de langste stomp
Op de mytylschool werd gevoetbald. “Ik ben linksbenig. Terwijl ik rechtshandig speel. Dat komt omdat mijn linkerstomp langer is. Met dat been heb ik meer hefkracht. Hardlopen kon ik niet, maar met penaltyspelletjes en dergelijke deed ik voluit mee. Soms brak ik een kunstbeen. Dat was voor de mensen die het voor het eerst meemaakten een vreemde gebeurtenis. Maar ik ging gewoon naar het revalidatiecentrum en kreeg een nieuwe aangemeten.”
Grote zitvolleybal-competitie
De bal is belangrijk in zijn leven: “Als ik een cadeau kreeg met verjaardag of sinterklaas was het altijd fraai verpakt, maar de inhoud was hetzelfde: een bal. Op de mytylschool zag een maatschappelijk werkster me bezig en die zei dat ik moest gaan volleyballen. Zo kwam ik op mijn twaalfde bij De Tubanten. Ik was de allerjongste. Ik werd op de bromfiets naar de training gebracht. Ik bleek me goed te kunnen verplaatsen in het veld. En inzicht te hebben. Er was in Nederland toen al een behoorlijke zitvolleybalcompetitie. Groter dan nu. Op mijn veertiende, in 1971, maakte in mijn debuut in het eerste van De Tubanten. We reisden naar plaatsen als Sneek, Bergen op Zoom, Maastricht, Roosendaal.”
Op 16de in Oranje
Als de naam Ari ’t Hart valt, begint Johan te glimmen: “Hij werd onze trainer en bondscoach. Hij had weer een hele andere aanpak. Die had veel succes. Van hem mocht ik op mijn 16de debuteren in Oranje. Met mijn grote voorbeeld Jan Formanoy. Dat was op een vierlandentoernooi in Maastricht. Veel geld was er niet. Moesten we met drie dubbelamputaties in één tweepersoonsbed. Kwam er ’s nachts eentje bovenop me liggen. Maar ik durfde hem niet weg te duwen, omdat hij dan misschien wakker zou worden. Ik was tenslotte de jongste. Heb ik de hele nacht niet geslapen. Met ’t Hart werden we in 1980 voor het eerst Paralympisch Kampioen. Geweldig team hadden we toen. En met mijn kamermaatje, de echte winnaar: Gerard Kroon.”
Wedstrijden zijn heilig
Met de club werd twee keer in de week dik twee uur getraind. Het Nederlandse zitvolleybalteam kwam in de voorbereiding van toernooien ieder weekend bij elkaar: op vrijdag, zaterdag en zondag vijf keer 2,5 uur trainen. Trainen is trainen en wedstrijden zijn heilig. Nog altijd is Johan daarin hard voor zichzelf: “Ik herinner me dat mijn ouders veertig jaar getrouwd waren. Vierden ze in het weekend van de Nederlands Kampioenschappen. Veel mensen begrepen niet dat ik er dan niet bij was.” Het combineren van sport en relaties is volgens Johan geen makkie. “Sport staat bij mij altijd op 1. En eigenlijk ben ik ook best vaak thuis. Je hoeft tenslotte maar een paar uur per dag te trainen. Maar ja, je moet ook rusten. Je moet naar de fysiotherapeut. En met je materiaal als handbiker bezig zijn. En dan denken de mensen die met je willen of moeten samenleven, dat ze daarmee wel uit de voeten kunnen. Maar in de praktijk wringt het. Ik hoor vaak zeggen dat ik bij feestjes afhaak als het net gezellig wordt. Dat vind ik niet leuk om te horen. Maar ja ik weet wat het betekent als je teveel drinkt en de volgende dag moet trainen.” Tegelijkertijd ziet Johan dat er meer is dan alleen sport: “Ik zie mensen in mijn omgeving, jonge mensen, die afhaken omdat ze helemaal niks hebben naast hun sport. Daar moet je ook voor uitkijken.”
Niet zonder Gerard Kroon
Johan was de spelverdeler in het Nederlands team. De man op wie Ari ’t Hart, en later andere bondscoaches, bouwden. Dat ging vaak goed. Maar soms ook niet. Ondanks nieuw goud in 1984 had Johan het in 1985 gehad. Hij stopte en ging basketballen. “In 1988 belden ze me vlak voor de Paralympische Spelen of ik toch meeging. Maar ik wilde het niet en heb er later ook geen spijt van gehad.” Hij ging wheelen: met de rolstoel. En ook handbiken. “In 1991 was er een achtlandentoernooi zitvolleybal. Daarvoor werden wij als oud-internationals uitgenodigd. Dat toernooi wonnen we. Toen vroeg de bondscoach me terug. Dat heb ik gedaan. Toen ben ik tot de Spelen van Sydney in 2000 doorgegaan. Maar daarna was het echt afgelopen. Cees Jansen was tot de Spelen zowel bondscoach als onze coach bij De Tubanten. Toen werd hij bij De Tubanten ontslagen, maar zou in Oranje wel verder moeten met vijf spelers van dat team. En hij wilde mijn maatje Gerard Kroon niet selecteren. Toen had ik er echt geen zin meer in.”
Geen ‘watjessport’
Ook in het handbiken moet Johan soms tegenslagen incasseren: “In 2008 was ik de beste van allemaal en mocht niet mee naar de Paralympische Spelen. Dat vond ik vreselijk. Daarna kwam er een nieuwe bondscoach: Eelke van der Wal. Die vroeg me terug. Toen was ik 49 jaar oud. Hij zei: ‘Leeftijd maakt me niet uit’. Ik had de vader kunnen zijn van mijn belangrijkste tegenstanders in Nederland: Jetze Plat en Tim de Vries. Hij zei: ‘Als jij presteert, neem ik je mee’. Ik had de teleurstelling van het missen van de reis naar Seoul net verwerkt. Ik kwam terug en won op het EK in Italië meteen brons in de wegwedstrijd. Zo betaalde ik Eelke gelijk terug voor zijn vertrouwen. En geloof me: het is geen ‘watjessport’. Je wordt in de wielen gereden of van de weg. Vaak niet eens expres. De competitie is hard, met beren van tegenstanders.”
Tot ik niet meer in de kopgroep zit
“Sport heeft me heel veel gegeven en zeker geholpen om mijn handicap leren te accepteren. En je kunt het alleen maar zolang volhouden als je het leuk vindt. Ik ben nu 60 jaar. Ik houd er pas mee op als ik niet meer mee kan in de kopgroep. Ik vind het nog altijd heerlijk om met een snelheid van 40 kilometer per uur voorop te gaan. En als ik ophoud, wil ik een goed afscheid. Op een mooie plek met iedereen erbij. De mensen die me hebben bijgestaan. De sporters waarmee ik gespeeld heb. Daar zie ik ook wel naar uit, als de tijd daar is.”