Door Geert Wijnhoven
WIE
Marrit Leenstra (geboren 18 oktober 1973 in Emmen)
Getrouwd met (ex-volleybal-international) Martin Teffer
Opleiding: studeerde politicologie en commerciële economie
Werkt bij een ontwerpbureau en tekent als interieurontwerper.
LOOPBAAN
In de zaal tot 2001
Pegasus, Ter Apel
Etiflex, Ommen
Veenman Martinus, Amstelveen
Vini Monteschiavo Jesi, Italië
Figurella Firenze, Italië
Granzotto San Dona, Italië
Mirabilandia Teodora, Ravenna, Italië
Interlands
Veel meer dan 200 interlands tussen 1992 en 1998.
Op het strand tot 2008
Met Claire Patterson
Met Karen de Lange
Met Rebekka Kadijk
Met Sanne Keizer
Met Cintha Boersma
LEREN HOE JE BETER MET ELKAAR OM MOET GAAN
“Rebekka en ik wonnen in 2003 een World Tour in China. We stonden drie jaar lang in de top tien van de wereld. Met Sanne kwam ik ook heel erg ver. Maar in beide gevallen maakten we het laatste stapje niet tot de top drie van de wereld. We waren 7 dagen in de week 24 uur per dag bij elkaar. Uiteindelijk raakten we op elkaar uitgekeken en haalden niet meer het beste uit elkaar. En konden niet genoeg bezig zijn met elkaar beter te maken. Er was te weinig aandacht en begeleiding om, ook vóórdat je samen begint, al goed te leren hoe je met elkaar om moet gaan.”
Wow: de Olympics
Als je met Marrit Leenstra (47 jaar) wilt praten over de ballen die ze heeft geslagen en de prijzen die ze heeft gewonnen, ben je aan het verkeerde adres. Ze praat over wat ze beleefde, maar wedstrijdsituaties horen daar nauwelijks bij. Toch maakte ze in 1995 deel uit van het Nederlands Team dat Europees Kampioen werd in de zaal. Ze werd ook nog vijfde en zesde op de Olympische Spelen. En op het strand haalde ze de finale van de Europese Kampioenschappen, werd drie keer kampioen van Nederland en mocht meedoen aan de Olympische spelen. Die prijzen en overwinningen spelen nauwelijks een rol in haar verhalen. Wat een hoogtepunt was in de tijd dat ze bij de Nationale zaalselectie speelde? “Ik stond met Kirsten Gleis en Irena Machovcak in Atalanta in de lift van het hotel op weg naar de sporthal. Staat er een donker jongetje naast ons. Die vraagt: ‘Are you guys going to the Olympics?’ ‘Wow’, zei-ie toen we dat bevestigden. Dan besef je dat het helemaal niet zo vanzelfsprekend is wat je allemaal aan het doen bent. Maar dat je heus mee gaat doen aan zoiets geweldigs. Dat moment komt nog vaak boven.”
Trotse tante
Sinds kort woont ze met Martin Teffer in een schattig monumentaal pand in het hartje van Vreeland. Vertrokken uit het drukke Amsterdam. Vogels in de tuin. En er komt ook nog een grote rat voorbij, buiten langs de gesloten tuindeuren. Marrit stelt vast: “Raar dat hij daar loopt. Normaal komt hij alleen voor het voer van de vogels.”
Fries
Marrit’s achternaam suggereert het al. En ze is het ook: Fries. Vader komt uit Bartlehiem, waar ook pake en beppe hun wortels hadden. Zij groeit op in Ter Apel. “Allebei mijn ouders hebben de ALO in Groningen gedaan. Ik heb een broertje dat anderhalf jaar jonger is en met vrouw en twee kinderen in Zeeland woont. Mijn zes jaar jongere zus, die hier in Vreeland woont, heeft ervoor gezorgd dat ik me ook bij haar trotse tante mag noemen. Vind ik fantastisch.”
Mijn buurjongen volleybalde
“Als kind doe ik van allerlei sporten. Rond mijn veertiende ben ik zowel met atletiek als volleybal bezig. Ik train vier of vijf keer in de week. Kom bij jeugdselectietraining in de regio. Krijg in Sneek nog training van Martje de Vries. Ik moet kiezen tussen de twee sporten. Mijn ouders vinden volleybal wel een goed idee omdat het een teamsport is. Ik vind het ook wel ok, want mijn knappe buurjongen volleybalt ook. Achteraf beschouwd, is het ook een goede keus. In teamsport leer je omgaan met andere karakters. Er is wel veel verschil tussen zaal en beach. In de zaal wordt alles voor je geregeld. Op het strand moet je veel meer zelf doen rondom de momenten dat je sport. Dat vraagt een andere mindset.”
Op zestiende gaan wonen bij teamgenoot
Met Pegasus in Ter Apel komt ze in de Derde Divisie. Ze is zestien en traint mee in een Jong Oranje-selectie. “Dan krijg je te horen dat je echt hoger moet gaan spelen. Toen ben ik Eredivisie in Ommen gaan spelen. Bij Jong-Oranje teamgenoot Henriëtte ter Steege in Rijssen gaan wonen. En ik heb in Nijverdal mijn eindexamen op de middelbare school gedaan. Ik ben heel zelfstandig opgevoed. Ik vond het prima om thuis weg te gaan. Ik was aan het puberen. En als je talent hebt, kom je al gauw veel in contact met mensen die ouder zijn en al van alles mogen. Misschien spiegel je je daar ook aan. Ik meen dat ik pas na drie maanden mijn ouders een keer gebeld heb. Op zichzelf was voor hen ‘geen nieuws, goed nieuws’. Maar achteraf denk ik dat het wel pittig geweest moet zijn voor mijn vader en moeder.”
Zwerver en Luis rolmodellen
“Ron Zwerver bij de mannen en de Cubaanse Mireya Luis bij de vrouwen zijn mijn rolmodellen. Ik begon bij Ommen op het midden bij trainer/coach Memo Mariani. Ik was snel en kon goed springen. Maar blokkerend redde ik het niet. Daarom zette Jan Berendsen me in het tweede jaar op de buitenkant. Ons team was een leuke mix van jong en oud. Het seizoen met Jan Berendsen als coach vond ik minder leuk. Ik was politicologie gaan studeren in Amsterdam. Ik kon naar Martinus in Amstelveen en heb de overstap gemaakt om in Amsterdam te gaan wonen. Hoefde ik niet meer heen en weer te reizen. Kon ik opereren vanuit één plek. Dat was in 1991.”
Misschien op ambassade werken
“Ik heb vijf jaar gestudeerd en bij Martinus gespeeld. Toen kon ik naar Italië. Maar ik wilde ook mijn studie afmaken. Ik vond het leuk. Ik ben nog steeds geïnteresseerd in politiek en geschiedenis. Ik volgde toen al de politieke islam. Ik had binnen politicologie gekozen voor internationale betrekkingen. Ik zag mezelf wel ergens op een ambassade werken. Ik sprak over mijn plannen met docent Kees van der Pijl. Ik zei dat ik graag mijn studie wilde afmaken. Hij hielp me snel uit de droom: ‘Als ik dat van jou accepteer, staat er volgende keer iemand met een gitaar. Dan blijf ik aan de gang.’ Mij werd verteld dat ik mijn studiepunten behield, dus dat ik na terugkomst uit Italië weer verder zou kunnen. Dat bleek later niet meer het geval. En nog weer later vond ik het de tijd en moeite niet waard om alsnog helemaal opnieuw te beginnen met een studie politicologie.”
Mee naar Barcelona
Trainer/coach Peter Murphy haalt Marrit begin jaren negentig bij Oranje. “Ik zat niet bij de eerste twaalf voor de Olympische Spelen in 1992, in Barcelona. Maar toen ging Jerine Fleurke, vanwege haar geloof, niet mee. Ik was achttien. Indrukwekkend vond ik het. Je wisselt van alles uit met andere sporters. Dan dacht je: doen jullie dat zo?! Wij deden bijvoorbeeld heel wat in het krachthonk. Maar dan zag je hoeveel kilo’s anderen tilden. Bij wijze van spreken drie keer zoveel. Dat maakte indruk. Ik zag ook hoe andere sporters bezig waren met voeding. En hoe ze veel meer de mentale kant trainden. In Nederland waren de begeleiders daar toen terughoudend in. Misschien angst, of ze vonden het lastig. Het verblijf in Barcelona versnelde wat je dacht en wilde. Wat je ziet en meemaakt werkt verslavend. Dat wil je wéér meemaken.”
Op communistische leest geschoeid
Marrit ziet in Barcelona dat er meer wegen zijn om in Rome te komen. “In Nederland, met Peter Murphy en later Bert Goedkoop, gingen we steeds harder trainen. We waren altijd moe. Zeg maar: op de communistische leest geschoeid. Er was niet veel ruimte voor maatwerk voor individuele spelers. Volgens mij gaat dat nu op Papendal veel beter. Daar spelen overleg en rust een grotere rol. Er is meer oog voor het individu.”
Tweehandig moet je blok kunnen misleiden
Maar zei Marrit er ooit wat van? “Ik ging wel in gesprek. Ik ben niet op mijn mondje gevallen. Ik ben van gevoel en intuïtie. Maar ik was ook jong. En niet de beste. Dan hou je je gedeisd. Ik zei wel wat ik ervan vond. Maar dan zeiden ze: ‘Ga maar eerst je best doen’. Een van de dingen waar ik het over had, was het gebruiken van tweehandigheid. Ik ben namelijk links en rechtshandig. Daar zou je een blok mee kunnen misleiden. Maar wat ik erover zei werd geduldig aangehoord. En niet meer dan dat.”
Onder Guidetti was het één team
“Ik kan heel goed hard trainen. Ik denk dat ik bij Oranje de enige was die alle krachtprogramma’s voor de zomer van a tot z uitvoerde. Ik schat dat ik tussen de tweehonderd en driehonderd interlands heb gespeeld. Maar ik heb er niet meer dan tussen de vijftig en honderd echt veel in het veld gestaan. Ik was zo gedreven bezig, dat ik nooit bij de afvallers hoorde. Maar ik zat mezelf wel in de weg. Ik was niet blij genoeg met wat ik wél bereikte. Als ik hulp had gehad, of gezocht, had ik misschien meer voldoening gehad. In die tijd was er echt een A- en een B-team. Ik zie nu dat het ook anders kan. Met Guidetti als coach zag ik hoe de bank en de spelers in het veld beter als een geheel functioneren. Hij enthousiast en zij allemaal ook. Ze straalden uit dat ze één waren. Dat is gaaf om te zien en om bij te horen.”
Machovcak en Boersma
Honderden interlands. Keihard werken. Weinig spelen. En vriendschappen voor het leven. Met ten minste twee vrouwen: “Irena Machovcak. Die zie ik niet zoveel, omdat ze in Tsjechië woont. Maar vooral met Cintha Boersma. We trokken samen op. Vaak samen op een kamer. Met beiden had ik toen al een goede klik.”
Fit en sterk
“Ik werd blij van trainen. Ik was een trainingsdier. Tijdens een training kun je goed bezig zijn met het hier en nu. Ik vind het prettig om af te zien. Dat harde trainen leverde ook op dat ik, in verhouding tot anderen, altijd fit en sterk was.”
In buitenland staat sport op voetstuk
“Het reizen met Oranje vond ik ook fijn. Het opende de wereld. Ik had nog nooit gevlogen tot mijn veertiende. En ik kwam ineens op plaatsen waar je normaal niet komt. Je spreekt andere sporters. Bij het beachen gingen we met de Duitsers vaker een hapje eten. Dan hoor je hoe zij dingen aanpakken. Ik zou tegen iedereen zeggen: als je de kans krijgt om te reizen of een jaartje in het buitenland te wonen, doe het. Japan vond ik heel bijzonder, met die gillende meisjes op de tribune. Daar – en ook in andere landen – staat sport op een voetstuk. In Nederland niet. In het buitenland merkte je door de reacties van de mensen hoe bijzonder het was waarmee je bezig mocht zijn.”
Jesi: wat een mooie stad
In 1996 gaat Marrit in de Italiaanse A-2 spelen, in de wijnstad Jesi. “Ik weet de eerste vlucht nog. Ik stapte in het vliegtuig met een Teleac-cursus Italiaans voor beginners onder de arm. Had een koffer en een reistas bij me. Ik maakte een tussenlanding, waar ik op cappuccino getrakteerd werd en in gesprek raakte met een paardenfluisteraar. Ik werd opgehaald van vliegveld Falconara toen het al donker was. Ik werd afgezet in mijn appartement. Eigenlijk had ik geen idee waar ik was. Toen ik daar ’s morgens de luiken opende, had ik zo’n geweldig uitzicht. De muren van een mooie oude stad. Wat een mooi land. Wat een mooie omgeving.”
Alleen op maandag vrij
“In Jesi, in de regio Marken, wilden ze binnen drie jaar naar de serie A. Het eerste jaar presteerden we boven verwachting, zodat ze ineens in twee jaar wilden promoveren. Dat lukte niet. Van het volleyballen werd ik niet zo blij. Iedere dag zes uur trainen. En vaak in sporthallen met harde betonnen vloeren. Dat is niet fijn voor je knieën. In Jesi had de hal wel een houten vloer maar we moesten vaak elders trainen. De manier van omgaan was niet fijn. Er was enorme sociale controle. Na tien uur ’s avonds kon je niet naar buiten. Je werd iedere week gewogen. Alleen op maandag was je vrij.”
Meer afgunst in A2
“Vrouwen werden korter gehouden dan mannen. Vooral in de A2. Heeft ook wel te maken met het feit dat je als buitenlander het verschil moet maken. Er was veel afgunst onder de Italiaanse medespeelsters. En veel onvrede met de trainer. Als we verloren, riep de wijnproducent die ons sponsorde, het hele team op het matje. Geen prettige omstandigheid. Zelfs niet voor een trainingsbeest zoals ik ben. Dan zat je voor uitwedstrijden ook nog eens zomaar dertien uur in een bus. En als het niet goed gaat, ben jij als buitenlander degene die het over zich heen krijgt. Ik ging na twee jaar van Jesi, via Firenze naar San Dona. Daar maakten we wel iets moois mee. We wonnen de beker in een geweldige vierkamp tegen mijn voormalige club Jesi. Dat was geweldig. In de A1, waar ik bij Ravenna speelde, waren de verhoudingen aangenamer. Omdat het daar een verzameling van allerlei nationaliteiten was. Daar waren de speelsters gelijkwaardiger.”
Nog nooit zoveel op stap geweest
Maar hoe houd je zo’n situatie vol? “Ik ben nog nooit zoveel uit geweest als toen ik in Italië speelde. Op zondag was de wedstrijd en alleen op maandag vrij. Dus ging je zondagavond altijd op stap. En het leven in Italië is geweldig. Fijne mensen, die verzot zijn op sport. Ik ging weleens kijken bij basketbalwedstrijden in de stad. Ik wist niet wat ik meemaakte. Bloedfanatieke supporters. Als het niet goed ging, gooiden ze met muntjes.”
Florence: minder aanzien, maar gezelliger
In het tweede jaar bij Jesi gaat het minder goed dan verwacht wordt. Dus moeten speelsters als Marrit op tijd rekening houden met een toekomst elders. Daarvoor heeft Marrit zaakwaarnemer Hans Koster. “Italianen vinden het normaal om te hoppen van club naar club. Zo groeien ze op. Ze wonen al snel niet meer bij hun ouders. Ik ben wat meer van clubliefde. Maar daar is het los zand. Verwachtingen zijn ook altijd een probleem. Begin je de competitie om je te handhaven. Sta je na tien wedstrijden ergens bovenin. Dan word je aan het eind van het seizoen afgerekend op het feit dat je geen kampioen bent geworden. In het tweede jaar promoveerden we niet. Ik kon in Florence terecht. Een club met minder aanzien, maar het is veel meer een vereniging, gezelliger. Ik had niet zoveel keus. Want ik wilde niet naar Duitsland of België. Dat is hoger niveau dan in de Nederlandse competitie, maar toch ook veel minder exotisch dan Italië.”
Meteen halve finale World Tour
“Toen gingen Rebekka en Debora Kadijk uit elkaar als beach-duo. Rebekka vroeg mij of ik het niet zou willen proberen. Ik zei meteen: niks proberen, doen. Alles of niks. Samen met Rebekka ging het meteen bizar goed. Dat was in 2001. We trainden met Casper Groenhuizen. We stonden het eerste jaar meteen in de halve finale van een World Tour. Ik denk dat we van alle Europese teams het hardst trainden. Dat ging drie jaar goed. In China wonnen we een toernooi. Maar we kwam niet echt verder. Je bent altijd samen. Op een gegeven moment deden we zelfs dezelfde HBO-studie via Randstad: commerciële economie. Waren we ook ’s ochtends nog samen. Ik ben daar op een gegeven moment mee gestopt: het was te veel van het goede. Rebekka en ik verschilden te veel van elkaar. Toen we de Olympische Spelen van Athene haalden, was de koek op.”
Eerst beach als aardigheid
Na vijf jaar Italië heeft Marrit het wel gezien. “Toen ik het laatste jaar in Italië in de zaal speelde had ik een relatie met Jaap Vos die al jaren beachvolleybalde. Zodoende had ik al heel wat beachvolleybal gezien. Ik ging zomers mee naar toernooien. Ik was in Bibione aan de Adriatische kust. Toen zei ik zonder er echt bij na te denken: volgend jaar sta ik hier ook. Ik had al ’s zomers wat gespeeld met Claire Patterson, van wie ik veel had geleerd. Maar dat was een aardigheidje buiten mijn zaalseizoen.”
Zelfstandiger en losser moet je zijn
“Daarna ging ik spelen met Sanne Keizer. Drie jaar lang. Dat ging snel goed, maar we kwamen er mentaal samen ook niet doorheen. Ik speelde met vrouwen die tien tot vijftien jaar jonger waren dan ik. Misschien speelde dat verschil ook een rol. Het was een soms worsteling. Ik zag later hoe zeilers Lobke Berkhout en Marcelien de Koning ermee omgingen. Die hadden er vanaf het begin een psycholoog bij. Ze deden op militaire leest geschoeide trainingen om zelfstandig en losser van elkaar te kunnen zijn. Als wij ook op die manier gewerkt hadden, had ik mogelijk verder kunnen komen met Sanne en Rebekka.”
Volleybal was 20 jaar mijn thuis
Marrit heeft het volleybal al meer dan tien jaar helemaal achter zich gelaten. Met sport hield ze nog wel wat. Acht jaar zat ze in de atletencommissie van NOC/NSF. “Ik ben nu als zzp-er, interieurontwerper. Ik maak en teken dingen. Dat past me helemaal. Ik doe ook administratief werk bij een ontwerpbureau. Volleybal kijk ik niet of nauwelijks. Ik ga wel naar bijeenkomsten van De Volaren. In het spel zit twintig jaar van mijn leven. Het was je thuis. Bij die bijeenkomsten zien we ook weleens wedstrijden. Daar viel me op, dat we in onze tijd de pass preciezer konden brengen; echt binnen anderhalve meter van de spelverdeler. Maar misschien is de service nu ook wel veel moeilijker.”
Dromen van te laat komen
Ze kijkt het spel dus niet meer. En is er ook niet bij betrokken. Maar dat betekent niet dat het volleybal helemaal uit haar ‘vertrokken’ is. “Ik droom nog vaak over volleybal. Niet over de wedstrijd. Maar over te laat komen. Je schoenen vergeten. Op de verkeerde plaats zijn. Dat soort dingen. Terwijl ik iemand was die echt helemaal nooit te laat kwam.”