Op zijn elfde werd hij besmet met het volleybal-virus. Met het Nederlands team speelde hij zo’n vijftig wedstrijden in diverse landen. Tijd voor een gesprekje met oud-international Piet Wassenaar.
Hoe maakte je voor het eerst kennis met volleybal?
“In de Rotterdamse Energiehal organiseerden de leraren lichamelijke opvoeding, samen met de Nevobo, schooltoernooien. Ik speelde in het team van de Christelijke Henegouwen HBS. Het was belangrijk dat je schoolembleem netjes recht op je interlock was genaaid en dat je gympen met kalk waren gewit. Het feit dat ik beschikte over een ‘dodelijke’ molenwiekserve was misschien nog wel belangrijker. De arme tegenstandertjes, onder andere die van het Libanon Lyceum, moesten deze bovenhands, achteroverrollend zien te stoppen…
Na te zijn geselecteerd voor het Rotterdams junioren team, werd ik in 1963 ook geselecteerd voor het District West III team. Mijn grote voorbeelden waren destijds Rob Groenhuijzen en Dinco van der Stoep uitkomend voor het Nederlands team bij de Olympische Spelen 1964 in Tokio en spelers van het Rotterdamse Libanon ’50.”
Leukste schoolherinnering op sportgebied?
“Aan de HTS-bouwkunde stond het cijfer 10 op mijn eindlijst voor het vak lichamelijke oefening!”
En je interlandperiode, wanneer begon die?
“Dat was in september 1967. Het viel precies samen met het vervullen van de dienstplicht. Aan het eind van de eerste dienstweek kreeg ik op vrijdag verlof om met het militairteam te trainen in Nijmegen. Een sterk team getraind door adjudant Sorber met onder meer international Hans Valkenburg en Piet Maters, een uitstekende spelverdeler.
In het weekend trainde het nationale team in een voormalige kerk in Den Haag – Loosduinen onder leiding van bondscoach Henk Blok. Geert Trompetter en ik werden toegevoegd aan de selectie. Ik speelde destijds bij Libanon ’50. Twee keer per week reed ik ’s avonds, op mijn BMW R69S, heen en weer tussen Gilze Rijen, Nijmegen en Rotterdam om te trainen.
Bij uitwedstrijden werd een Volkswagen-busje gehuurd voor acht spelers en de coach. De kosten werden gezamenlijk opgebracht. We waren geen profs maar echte amateurs. Om de kosten in de hand te houden werd zaterdagsmiddag in Groningen gespeeld en dezelfde avond in Assen. Dus twee uitwedstrijden op een dag.”
Weleens geblesseerd geweest?
“Niet veel collega-volleyballers wisten dat ik lang met een gebroken middenhandsbeentje heb gespeeld. Bij het inspelen een paar keer hard tegen de bal slaan, werkte als een soort verdoving alhoewel blokkeren soms zeer pijnlijk was. Een operatie heeft de zaak later niet meer kunnen oplossen. De chirurg zei dat het een schijngewricht was geworden.”
Burgelijke staat?
“Ik ben in 1971 getrouwd met Gerda van der Starre. We zagen elkaar voor het eerst bij Uncle Charlie, een cafe´ in Rotterdam. Zij bleek aanwezig te zijn geweest bij de opening van de nieuwe sporthal in Krimpen aan den IJssel waar wij een demonstratiewedstrijd speelden. Toen wist ze nog dat ze met mij drie kinderen zou krijgen.”
Hoe is je volleybal-carrière geëindigd?
“Een ernstige knieblessure zorgde voor een terugval in het spelplezier. De laatste keer dat ik met het Nederlands team optrad was München in 1972, een week voor de Olympische Spelen. De organisatie van de Spelen draaide proef en hoewel wij ons niet hadden geplaatst waren we toch uitgenodigd. Wij sliepen nabij de appartementen waar enkele weken later de gijzeling van Israëliërs plaats vond.”
Heb je daarna nog iets met volleybal gedaan?
“Na mijn huwelijk ben ik op het platteland gaan wonen, nabij het stadje Goedereede. Ik werd betrokken bij het oprichten en het trainerschap van een volleybalclub in Stellendam, VC Goeree. Op die manier heb ik ook een steentje bijgedragen aan het verspreiden van het volleybal. Daarnaast was ik, met mijn bedrijf, een van de sponsoren van volleybalvereniging Rijnmond in Schiedam in de tijd dat John Groen daar trainer was.”
Wat doe je nu?
“Ik was beëdigd makelaar en taxateur van onroerende goederen met kantoren in Schiedam en Ouddorp. Nu ben ik gepensioneerd, gerepareerd (twee nieuwe knieën en een stent) en geniet ik enorm van onze zeven kleinkinderen.”
Nog iets toe te voegen?
“Ja, ik wil graag mijn trainers bedanken! Als eerste Jaap Keizer van VV Concordia, een boomlange kerel wiens molenwiekservice ik na probeerde te doen. Maar ook Max Vuylsteke, Adjudant Sorber (zeer gevarieerd, snel, aanvalsspel), Henk Blok ( schrijver van het boek Modern Volleybal), Henk Hoogerwaard (hardheid), Hidde van der Ploeg (voetenwerk, schaarse trainingsuren efficiënt benutten door intelligente oefenvormen), Johan van der Haar en tot slot Jan Woluch, oud aanvoerder van het Poolse Nationale team en docent AZS Warschau. Je kon bij hem een ‘stijgende’ met je ogen dicht slaan. Hij speelde de bal gewoon onder je hand. Twee jaar achter elkaar trainde hij tijdens de zomermaanden Libanon ’50 in Rotterdam. Na afloop vertrok hij apetrots naar huis met een nieuwe Volkswagen-kever als beloning. Jan vertelde mij later nog eens dat hij bij het bestuur van de sportacademie in Warschau had gevraagd of zij mij, ik schijn nog Pools bloed in mijn aderen te hebben, geen studiebeurs konden geven. Het is niet zover gekomen. Misschien door het ijzeren gordijn?
Al met al kijk ik met veel plezier terug naar mijn volleybal-jaren!”
Lees hier een krantenartikel over Piet Wassenaar.